1.
Looft nu den HEER, want Hij is goed,
die met zijn liefde ons ontmoet.
Zijn trouw houdt stand te allen tijde.
Wie prijst zijn daden woord voor woord ?
Wie kan zijn heerlijkheid belijden ?
Wie looft Hem zodat elk het hoort ?
2.
Gelukkig zijn die Hij geleidt,
die leven in gerechtigheid.
Gedenk mij naar uw welbehagen.
Dat ik met heel mijn volk U dien,
met hen van voorspoed mag gewagen,
de zegen van uw erfdeel zien.
3.
HEER, wij zijn zondig, wij zijn boos,
als onze vaadren goddeloos,
die in Egypte U verachtten,
en voor uw wondren doof en blind,
U bij de Schelfzee niet gedachten,
uw gunsten sloegen in de wind.
4.
Maar Hij heeft nochtans hen bevrijd.
Hij toonde hun zijn majesteit,
om zo zijn naam te doen verhogen.
Zijn dreigen dreef de zee uiteen,
en Israël ging op het droge
als door een vlakke steppe heen.
5.
Hij hielp hen uit des vijands hand,
Hij brak de haat, de tegenstand,
ontketende 't geweld der golven,
en heeft Egypte' s machtig heer
tot aan de laatste man bedolven.
Toen zongen zij zijn lof, zijn eer.
6.
Hoe snel vergaten zij den HEER,
hoorden naar zijn bevel niet meer.
Begeerte had hun hart bevangen.
Zij tartten God in de woestijn.
Hij gaf hun toornig hun verlangen,
opdat het hun tot straf zou zijn.
7.
Zij wilden naadren tot hun Heer,
zij eisten dat Aärons eer,
dat Mozes' ambt hun toe zou vallen.
De aarde spleet, het vuur verslond.
Dathan, Abiram, ja zij allen
verzwolgen zijn zij in de grond.
8.
Zij hebben niet op God vertrouwd.
Zij maakten zich een kalf van goud,
een afgodsbeeld dat zij aanbaden.
Zij hebben voor een grazend beest
hun eer geruild, en God verraden
die steeds hun helper was geweest.
9.
Hun helper, die vergaten zij,
die in Egypte hun nabij
geweest was in het huis der slaven,
hen door de Schelfzee had geleid.
Zij offerden een dier hun gaven,
alsof een kalf hen had bevrijd.
10.
Toen sprak de HEER, in toorn ontbrand:
Ik roei hen uit met eigen hand.
Ontsteld trad Mozes tussen beide.
Hij smeekte: Spaar dit zondig volk
en blijf genadig ons geleiden,
ga, HEER, ons voor in vuur en wolk.
11.
Het heerlijk land dat God hun wees,
versmaadden zij, verlamd door vrees.
Zij hokten in hun tenten samen,
zij die in ongeloof hun lot
aldus in eigen handen namen,
niet hoorden naar den HEER, hun God.
12.
Toen straft', aan 't eind van zijn geduld,
de HEER hun mateloze schuld.
Hij hief zijn hand om te verderven.
Hij zwoer hun dood in de woestijn,
en dat hun kindren zouden zwerven
en balling in den vreemde zijn.
13.
Zij hebben roekeloos hun lot
verbonden aan een vreemde god,
waarbij zij dodenoffers aten.
Hij, door hun hoon getergd, besloot
het onheil op hen los te laten.
Hij sloeg hen met verderf en dood.
14.
Te rechter tijd hield Pinehas,
die Gods getrouwe priester was,
een strafgericht in naam des HEEREN.
Hij heeft Gods toorn tot rust gebracht.
Hem zal men als rechtvaardig eren,
hem en zijn hele nageslacht.
15.
Zij liepen Mozes achterna
met bittre klacht bij Meriba.
Om water was het hun begonnen.
En hij, in driftig ongeduld,
sprak woorden, dwaas en onbezonnen.
Zo werd hij schuldig door hun schuld.
16.
Zij hebben Gods bevel veracht,
de heidenen niet omgebracht,
zij stonden voor hun invloed open.
Door eigen schuld is Israël
toen blindlings in de val gelopen
van het verdwaasd afgodisch spel.
17.
Zij hadden voor 't gewaande heil
hun zonen en hun dochters veil,
die moesten voor hun goden sterven:
zij deinsden niet terug om snood
het land met bloedschuld te bederven
en te ontwijden door hun dood.
18.
Hoe dikwijls heeft, met schuld bedekt,
dit volk des HEEREN toorn verwekt.
Hoe dikwijls moest Hij hen kastijden.
Hij gaf hen in des vijands macht,
maar telkens kwam Hij hen bevrijden,
daar Hij aan zijn verbond gedacht.
19.
Zij tartten steeds weer Gods geduld.
Zij zonken weg in eigen schuld.
Hun haters sloegen diepe wonden.
Zij werden eeuwenlang gekweld
en in de ballingschap gezonden,
ten prooi aan wreedheid en geweld.
20.
Zij klaagden eindlijk God hun nood,
die in zijn liefde wondergroot
hen aanzag, met hun lot bewogen.
Hij maakte, trouw aan zijn verbond,
dat Isrel zelfs in 's vijands ogen
in 't vreemde land genade vond.
21.
Verlos ons, HEERE, onze God,
verhef uw aanschijn, wend ons lot,
verzamel ons uit alle streken,
opdat wij eenmaal allen saam
van de vervulling mogen spreken,
lof brengen aan uw heilge naam.
22.
Geprezen zij de HEER die leeft,
die Israël verkoren heeft.
Hij brengt straks heel zijn volk tezamen.
Gezegend zij zijn trouw beleid.
Zegge al het volk nu: Amen, amen.
Loof Hem in alle eeuwigheid.
Psalm 106 Nieuwe berijming (1973) online voor gebruik op iphone, ipad of android-telefoon. Lees psalm 106 online op www.bijbelbox.nl.